[Door Willem Hofman]
‘Ten slotte zijn we terecht gekomen aan den Gelderschen IJsel en het heeft ons niet berouwd, want we vonden daar mooie oude steden, vriendelijke dorpen, trotsche kastelen, fraaie buitens en bovenal een rijke natuur van woud en heuvelen, weilanden, boomgaarden en akkers en binnenwateren langs den breeden stroom’. (J P. Thijsse ‘De IJsel’. 1916)
‘Desondanks bleef de IJssel- in tegenstelling tot Rijn, Waal en Maas- een vrij natuurlijke rivier met een stroomgebied, het IJsseldal, dat grotendeels zijn eigen karakter heeft bewaard. Daardoor is de IJssel ongetwijfeld de mooiste van onze grote rivieren’. (George Burggraaff ‘Langs de IJssel’.)
Een moeizame geschiedenis
Hemelsbreed is de afstand tussen Westervoort, waar de IJssel aftakt van de Rijn en het Ketelmeer een stuk minder dan de 125km., die de rivier zelf nodig heeft om daar te komen. In magistrale meanders stroomt het water door de IJsselvallei langs ooit machtige Hanzesteden als Doesburg, Zutphen, Deventer en Kampen. Overal in de vallei liggen nog kolken, afgesloten rivierarmen, lage, natte plekken, kleigaten en rivierduinen, die iets vertellen over het verleden van ‘Nederlands mooiste rivier’.
Gedurende de laatste ijstijd, zo’n 10.000 jaar geleden, ging de Rijn een andere loop volgen en vormde de Oude IJssel, vanuit Westfalen, in de Achterhoek de bovenloop van een langzaam stromend riviertje. De Romeinen begonnen met uitgraven van geulen tussen Doesburg en Westervoort, maar pas in de Middeleeuwen werd de IJssel weer een aftakking van de Rijn. Ondanks de aanleg van dijken, vanaf de 13e eeuw, bleef de rivier onberekenbaar. Toch was die bedijking een begin grote bloei. De IJsselsteden werden het middelpunt van de doorvoerhandel tussen het Rijnland en de Oostzeelanden.
De periode van bloei duurde tot in de 15e eeuw, Holland nam na de Sint Elizabeth vloed het heft in handen, omdat daarna de bevaarbaarheid van de IJssel in perioden van droogte vaak te wensen overliet. en de Waal zich had ontwikkeld tot een brede, altijd te bevaren stroom. Omdat de IJssel in een bijna loodrechte hoek aftakte van de Rijn, kwam er bij droogte nauwelijks water binnen. De rivier verzandde en toen in 1672 het Franse leger bij Kampen de rivier te voet kon oversteken besloot men door het graven van een kanaal (het Pannerdensch kanaal) en een nieuwe aftakking, meer water vanuit de Rijn in te laten. Wie nu de rivier majestueus ziet stromen kan zich dat nauwelijks meer voorstellen. Pas in de vorige eeuw zijn er stuwen in de Nederrijn gebouwd om het water definitief beter te verdelen. Door het bouwen van meer kribben en het storten van steen ontstond een sterk stromende vaargeul. Voor in het water badende koeien, als op de schilderijen van Voerman sr. was nauwelijks plaats meer. Langzamerhand verdwenen de strandjes. In het midden van de vorige eeuw werden bij Doesburg nog twee meanders rechtgetrokken. Toen leek de IJssel haar definitieve vorm gevonden te hebben…
Bijna rampzalig…
Tot in de jaren zestig was de IJssel een goed viswater. Weliswaar waren de laatste zalmen al verdwenen, maar de beroepsvisserij wist zich toch staande te houden. Ook bij hengelaars was de rivier populair met een aantal beroemde (karper) stekken, waaronder het veergat in’s – Heerenbroek, waar met lange bamboehengels (op de fiets meegenomen uit Zwolle), op reusachtige karpers werd gevist. Bij een (te) grote vangst werd de hengel gewoon in het water gegooid en was de veerman niet te beroerd zijn boot uit te lenen, waarna het vangen op de rivier voortgezet kon worden. Een stokoude karpervisser vertelde me ooit, dat ze in ‘s- Heerenbroek terecht kwamen, omdat het water bij Zwolle al tè vervuild was om nog grote vis te verwachten…
Vóór die jaren werden de vele strandjes langs de IJssel bevolkt door zon- en waterminnende recreanten. Een steeds sterker wordende carbolgeur deed de badgasten verdwijnen, waarna hun plaats regelmatig werd ingenomen door massa’s dode vis.
Vooral de sterke na- oorlogse groei van de (chemische) industrie, het onbekommerd gebruik van bestrijdingsmiddelen en kunstmest en het ontbreken van waterzuiveringsinstallaties, maakten de grote rivieren tot grote, vergiftigde riolen. Een ramp dreigde. In Nederland werd ingegrepen en trad in 1970 de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (WVO) in werking.
Er kwamen zuiveringsschappen, de vervuiler moest gaan betalen en de industrie moest lozingsvergunningen gaan aanvragen, waarbij duidelijk werd, wát er allemaal geloosd werd. Het lozen van zware metalen, PAKs (polycyclische aromatische koolwaterstoffen) en stikstof-en fosfaatverbindingen werd drastisch aan banden gelegd. Overal in het land werden zuiveringsinstallaties gebouwd en begin jaren tachtig was de IJssel weer zo’n aardig viswater geworden. Wonderlijk, dat een acute milieuramp het proces van verbetering heeft doen versnellen: in 1986 brak er brand uit bij de chemische reus Sandoz in het Zwitserse Bazel. De vele miljoenen liters bluswater deden verkeerd opgeslagen tonnen pesticiden de Rijn instromen en een kilometerslang wit lint van dode vis was het gevolg. Vanzelfsprekend waren ook alle andere organismen dood en zelfs in Nederland werd besloten voorlopig geen drinkwater uit de Rijn te halen. Voor een met spoed bijeengeroepen vergadering van Rijnoeverstaten wist de toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat Smit- Kroes een uit 1885 (!) daterend stuk van dezelfde Rijnoeverstaten tevoorschijn te toveren, waarin veel maatregelen ten behoeve van de bescherming van de zalm stonden beschreven. Toen werd, soms knarsetandend, besloten, dat de terugkeer van de zalm als uitgangspunt voor alle te nemen maatregelen moest dienen. Het ‘milieu’ stond plotseling een poos op de agenda.
Natuurontwikkeling
Nu de lat zó hoog was gelegd voor de restauratie van het water, kon het ’land’ niet achterblijven. Er ontstonden zgn. ‘natuurontwikkelingsprojecten’, met als doel de glorie van het oude rivierenlandschap te herstellen. Men leek zich plotseling bewust van het feit, dat de uiterwaarden, óók die van de IJssel, de laatste jaren wel erg veranderd waren. Meidoornheggen en andere eeuwenoude landschapselementen bleken ‘zomaar’ te zijn verdwenen. Langs de IJssel werd één van de eerste projecten gerealiseerd: De Duursche Waarden bij Olst, in 1989. Daarna werd in 1992 een stuk uiterwaard uitgegraven bij het ‘Engelse Werk’ bij Zwolle en waren in 1996 de Ossenwaard bij Deventer en de Koppelerwaard bij Wilsum aan de beurt.
Maar dit was nog maar een begin… In 1993 steeg het water in de rivieren gevaarlijk hoog en in 1995 werden duizenden mensen in de Betuwe geëvacueerd omdat ongekende regenval het water in de grote rivieren tot kritieke hoogte deed stijgen. Ook in mijn woonplaats ‘s- Heerenbroek was permanente dijkbewaking. De dijken moesten tot ‘Delta- hoogte’ verhoogd worden en die met stenen begrensde stromen bleken niet meer te voldoen. De rivieren moesten meer water kunnen transporteren. Na de Deltawet werd ’Ruimte voor de rivier’ ook tot wet verklaard. Zo ontstond vlakbij ‘s- Heerenbroek in de Vreugderijkerwaard een zgn. meestromende nevengeul. Wat kunnen we genieten van die broedende kluten, die Casarca eenden, de IJslandse grutto’s en al die andere bijzondere en zeldzame vogels.
Vorig jaar, in januari, hoorde ik in de verte de walsende muziek van de ijsbaan, terwijl bij de duikers van de ‘meestromend nevengeul’ een IJsvogeltje aan het bidden was. Een andere zat op een takje, vlak naast het snel stromende water.
Willem Hofman is ‘s-Heerenbroeker hengelaar, natuurliefhebber en IJsselkenner. De hier geplaatste tekst is een ingekorte versie van het stuk De IJssel, Nederlands mooiste rivier dat verscheen in de winter van 2010 in het tijdschrift De Nederlandse Vliegvisser.