Omgeving

’t Wordt voorjaar langs de IJssel bij Veecaten’. Wie deze openingsregel leest van Ida Gerhardts gedicht ‘Herkenning’ wordt verplaatst naar de provincie Overijssel, maar meteen ook naar een gebied dat in haar werk van wezenlijke betekenis is: de strook tussen rivier en vaste land. Oeverranden, rivieren en rietland worden door haar beschreven om hun eigen, steeds wisselende schoonheid. Maar tegelijkertijd dienen zij als symbolen: stromend water en ritselende rietpluimen zijn zinnebeelden van poëtische inspiratie, stilstaand water van kansen op bezinning en reflectie.

Daarnaast is de waterkant één van de grensdomeinen die voorkomen in Gerhardts poëzie, en misschien wel het meest markante. Hier staat het Veerhuis, het gedroomde dichtersverblijf uit een van haar vroege bundels. Hier bevindt zich het overgangsterrein tussen bewoonde en onbewoonde wereld, tussen hier en het hiernamaals: je hebt er uitzicht op de oever aan ‘gene zijde’.